'Ik ben er vannacht drie keer uit geweest,' bromt W.
Ik kijk hem ongelovig aan.
'Echt?'
Ik heb niks gemerkt, ik snap er niks van, ik word normaalgesproken van alles wakker.
W stapt uit bed en kleedt zich aan.
'Heb je het niet gehoord? De hond was aan het spoken,' vraagt hij.
Maar nee, ik heb er niets van meegekregen. Geslapen als een mummie.
Naast de hond was ook het weer van slag vannacht, in een paar uur tijd is het omgeslagen van ijzig vriesweer naar warm en vochtig lenteweer. Ik haal mijn nieuwe kleurrijke voorjaarsbroek uit de kast en een wit bloesje, voor het raam koert een duif, ik hoor de mezen al ratelen.
'Straks naar Blankwater,' zeg ik tegen W.
Hij knikt.
Het is vrijdag maar we zijn allebei thuis vandaag. Ik wil de kraanvogels zien en de knoppen aan de bomen en met mijn jas open door de velden waaien.
Ik vind het altijd weer een bizarre conclusie dat iets dat zoveel nieuw leven belooft als de lente gepaard gaat met zoveel tekenen van de dood. De verdorde wilde peen, duizendblad en engelwortel staan stijf en bruin in het gras. Midden op het pad vind ik de resten van een merel, de blauwe kiekendief had honger, of misschien was het de torenvalk, die heeft hier zijn vaste jaagplek. Een berg zwarte veertjes in het gras, met modder besmeurd. Ik raap er een op en loop verder, het broekbosje is opgedroogd, alleen loopt er nog een smal stroompje tussen de akker en de struiken, verder is het water weggetrokken. De groenlingen schetteren, eentje zit op een tak dicht bij me en kijkt me aan.
'Hallo,' zeg ik.
De groenling zegt niks terug maar blijft me wel aankijken.
Ik vind dat dat ook telt als een geprek.
Weer geen kraanvogels vandaag.
Trui kan niet in slaap komen. De stank in de oude fabriek hindert haar, de ruwe dekens jeuken en zijn lang niet warm genoeg. Ze heeft al haar kleren over elkaar aangetrokken en nog ligt ze te rillen. Ze weet niet helemaal zeker of het rillen wel door de kou komt, haar lijf is zo strak en stijf dat ze al een paar dagen het gevoel heeft dat ze weinig controle heeft over haar spieren. Ria is niet de enige met een baby, ze hoort de hele nacht kindjes huilen, moeders die wanhopig sussen, mam die om het uur uit bed stommelt om te plassen op de emaillen emmer die in een hoek staat en die ze delen met hun compartiment van 7 britsen. Ze huivert bij de gedachte dat ze daar straks ook op moet, zonder privacy, open en bloot. Er zit een vernedering in, in hoe ze hier zitten, ook al zijn de Duitse soldaten lang niet onvriendelijk. Ze krijgt het gevoel gedegradeerd te zijn tot iets zonder wil. Iets waar anderen over beslissen.
Sinds het overlijden van mijn oma in 2012 droomde ik bijna iedere nacht over haar. Ik zou haast zweren dat ik haar in de nacht na haar dood op mijn slaapkamer zag, naast mijn bed, ze was boos, verongelijkt, en ik begreep niet waarom. Daarna was ik dagen in de war, ik ben geen zweverig type, had nooit zoveel gedachten gewijd aan wat het hiernamaals zou inhouden en in praten met geesten geloofde ik niet. Ik schudde de gebeurtenis van me af, maakte me klaar voor de begrafenis, kleedde de kinderen aan, ik had witte lentejurkjes voor ze gekocht voor de gelegenheid. De oudste stak een kaars aan bij de kist, de jongste, net drie, keek nieuwsgierig toe. Spierwitte haren in twee staartjes, ik droeg haar op mijn heup, met haar heldere stemmetje voorzag ze alles van commentaar. Toen de mis achter de rug was liepen we achter de begrafeniswagen aan naar het laaggelegen kerkhof, de kleine was naar W's schouders verhuisd en had een goed overzicht over de velden en de stoet die als een lint de heuvel af liep.
'Waar is omaoma nu?' vroeg ze.
'Die is in de auto,' wees W.
De begrafeniswagen bewoog zich traag en zwartglanzend voort.
De jongste fronste haar wenkbrauwen even.
'Ik wist niet dat omaoma kon autorijden,' zei ze.
W keek me aan, ik grijnsde.
De afgelopen weken heb ik niet meer over mijn oma gedroomd. Mijn slaap is diep, zeldzaam diep, ik slaap zoals ik in mijn leven nog nooit geslapen heb. Ik droom vreemde dromen, kleurrijk zijn ze, alsof ik dromen van een half leven moet inhalen. Over oma heb ik niet meer gedroomd.
Het is al een poos flink koud, in de nachten vriest het en overdag wagen weinig mensen zich buiten door de ijzige gevoelstemperatuur. Op Blankwater lopen we met onze mutsen op, sjaals voor onze gezichten en handschoenen aan. Van verschillende mensen heb ik gehoord dat ze de kraanvogels al gezien hebben maar wij hebben nog geen geluk gehad. Ik inspecteer het dassenhol, het is nog steeds ondergelopen, ik vrees dat de das het heeft opgegeven en ik heb ook geen nieuwe sporen meer gezien. Vanaf eind van de week gaan de temperaturen omhoog volgens de weerman, ik hoop dat ik komend weekend nieuw groen kan vinden om af te drukken, ik ben bijna door mijn wintervoorraad heen.
Het voorjaar is in aantocht.
In de wereld van 1945 ploetert de stroom evacuées door de sneeuwstorm, over de lange weg de grens over, tot ze uiteindelijk bij de fabriek aankomen. De Duitse soldaten die hen de weg wijzen zijn niet onvriendelijk maar de ruimtes zijn vies, het stinkt er en niemand weet hoe lang ze hier moeten blijven. Ria tobt met Jeanne, ze kookt verse sneeuw voor ze de voeding aanmaakt, de wasbakken zijn zo smerig dat ze daar geen water uit durft te pakken. Trui helpt pap en mam met het opmaken van de bedden. Ondertussen gaan er verhalen rond van eerdere treinreizen, de reis naar het noorden gaat over Duitsland en treinstellen werden beschoten door de geallieerden die niet wisten dat er gewone burgers in zaten. Trui voelt zich nerveus, ze hoopt maar dat ze niet lang hier hoeven blijven maar naar de reis kijkt ze ook niet echt uit.
Er bestaat een foto van mij als baby van nog geen jaar oud waarin ik met grote zorgvuldigheid een steen vasthoud. De overlevering in de vorm van mijn moeder vertelt me nog altijd met grote regelmaat hoezeer ik gehecht was aan die steen, ik droeg hem met me mee, speelde ermee en hij moest mee naar bed. De steen heeft mijn hele kindertijd in mijn bureaulade gelegen, daarin bewaarde ik al mijn dierbare zaken. Inmiddels ben ik hem kwijt maar nog altijd zoek ik stenen, draag ik altijd stenen mee in mijn jaszakken en liggen er op mijn schattenschapje in mijn atelier stenen. Ik heb een vage maar geen overdreven interesse in geologie, het gaat niet zozeer over wat een steen me vertelt over de geschiedenis van de aarde, uit welke periode hij komt, het pleistoceen of carboon. Maar het concept steen, de geschiedenis die ik in mijn handen kan houden, dát intrigeert me. Een steen is gestolde historie en ik voel de verstreken tijd als ik mijn vingertoppen langs zijn ribbels en groeven laat glijden.
Ik schuif de afgelopen weken steeds vaker bij mijn oma naar binnen. Dan stap ik haar keuken in, ga zitten op een van de houten krukken, luister naar hoe ze tegen me zegt dat ik op moet passen, bij een van de krukjes steekt een spijkertje iets te ver uit de zitting. Ik kijk naar het aanrecht, afwas, een vaatdoekje over de kraan, de boiler. In de hoek een stapel kranten zo hoog als ik ben. De bijkeuken met de vrieskist, een zware eikenhouten tafel, de kelder, het lampje, de smalle trap omlaag, hoe het daar ruikt. De woonkamer, het kacheltje, vloerbedekking, de salontafel met het tapijtje, een foto van opa. Ze is dwingend, mijn oma. Ik ben geen kind meer maar ze trekt me nog altijd haar huis in. Ik breng er uren door, ze neemt bezit van me, praat op me in, pas op Octavie, voor alles, voor de wereld, voor het leven. Ik weet ineens niet meer zeker of het idee om mijn familiegeschiedenis op te schrijven wel mijn eigen idee was, wil ik dit wel? Het kost me zoveel en wat brengt het me? Voor wie doe ik dit eigenlijk? Voor mezelf, voor toekomstige generaties of misschien voor haar? Is dat zo? Doe ik het voor haar?
Ik voel me schatplichtig aan mijn oma. Ja, dat is het. Ik heb het gevoel dat ik een rekening moet vereffenen voor haar. Dat ik een, ja, haast Goddelijke opdracht heb gekregen. Ik heb een taak in het leven en dat is begrip kweken voor haar.
Dit inzicht schudt me wakker, ik voel ineens de enorme zwaarte die er op me drukt, niet alleen nu met het schrijven aan dit project, maar mijn hele leven al. Het kindje dat zeulde met een steen, het was niet alleen een fysieke steen, het was ook een figuurlijke. Dikke bruine oersoep roert zich in mijn binnenste, de fundamenten waarop ik gebouwd ben worden overspoeld met verantwoordelijkheidsgevoel. De verantwoordelijkheid heeft ineens een gezicht gekregen na vrijwel mijn hele leven anoniem te zijn geweest. Anoniem, latent, een jas vol stenen in de zakken, niemand zag ze, zelf was ik vergeten dat ze erin zaten, maar wat een gewicht.
Er kantelt iets. Als ik verder wil schrijven over alles wat er begin 1945 gebeurde dan zal ik mijn doelen moeten herschikken. Niet langer schrijven voor iemand anders maar voor mijzelf.
De zwarte elzenpropjes lagen naast de beek. Door de vele regenval is het water zeldzaam helder. In de zomer is het meestal een beetje een viezige stroom met veel algen door de bemesting elders in het gebied, maar nu is het water prachtig transparant en het stroomt in opbollende loopjes richting de spickerbroecklossing. Ik draag het takje met de elzen de hele wandeling in mijn hand en pas bij thuiskomst zie ik hoe de bolletjes af hebben gegeven aan mijn warme, wat vochtige huid. In eerste oogopslag lijkt het takje zwart maar mijn handen zijn juist bruin en het wast maar moeilijk schoon. Ik boen hard met zeep maar het looi is in mijn vel getrokken en verspreidt zich door mijn huidplooien en fijne adertjes.
Ik las een gebiedsomschrijving over Blankwater en ik ben iets te weten gekomen dat ik nog nooit ergens gehoord had. Het bos aan de Duitse kant van de grens, het gedeelte het meest dicht bij De Lanck, was een galgenbos. Dat is niet zo gek, galgenplekken liggen hier in de omgeving veel, ze gaan vaak samen op met de prehistorische grafheuvels in dit gebied. In de middeleeuwen werden de oude grafheuvels als iets akeligs beschouwd en men vond het voor de ter dood veroordeelden een extra straf als ze het hiernamaals door moesten brengen rondom een grafheuvel waar het wemelde van de geesten uit een ver verleden. Het galgenbos naast De Lanck vermoedde ik al wel, er is op die plek ook ooit een dief verbrand, dat verhaal gaat in de regio wel rond. Een dief had iets weggenomen op een boerderij in de omgeving en werd levend verbrand onder toeziend oog van de schoolkinderen uit Elmpt. Wat ik nog niet wist is dat er in het naaldbos op die plek hier en daar ook loofbomen groeien en wel in een patroon. Je kunt het alleen van bovenaf zien als je filmpt vanuit een vliegtuigje of drone en alleen in de herfst: de loofbomen vormen een kruis. In de herfst, als de bladeren verkleuren licht een groot, oranje kruis op tussen het zilvergroen.
Marie staat rillend in haar nachtpon met daaroverheen de dikste mantel van mam klaar op het erf. Trui ondersteunt haar als de loopjongen van de arts haar koffer in de auto legt en het portier opent. Voorzichtig schuift Trui haar zus op de achterbank, dekt haar toe met een deken. De dokter tikt aan zijn pet, start de motor, de auto heeft zichtbaar moeite met de dikke laag sneeuw op het pad. Trui voelt hoe de tranen achter in haar keel branden als hij uit het zich verdwijnt maar er is geen tijd. Gisteravond stonden er Duitsers vanuit het erf te schreeuwen dat ze morgenochtend klaar moeten staan voor de evacuatie. Ze kenden de militairen niet, het waren niet de soldaten die op hun terrein gelegerd waren, ze waren grof en lomp en reden na de aanzegging meteen door naar het volgende adres. Trui haast zich naar de schuilkelder en zoekt alle spullen bijelkaar die ze nodig denkt te hebben voor zichzelf en pap en mam. In de middag besluit ze nog even lansg Ria te gaan om te kijken of ze hulp nodig heeft met pakken, maar Ria is al klaar. De kleine Jeanne kijkt met ronde kraaloogjes naar Trui, een wollen mutsje, gewikkeld in een gebreide sprei. Trui neemt haar op schoot, wiegt haar zodat Ria wat kan eten, het kindje valt in slaap in haar armen.
De volgende ochtend, nog voor het licht is, zeult Trui de koffers naar de verzamelplek, de kruising bij het lange pad richting de rijksweg. Pap en mam zwoegen door de sneeuw, het waait flink, vooral mam heeft het zwaar. Ze is kortademig en Trui maakt zich zorgen, het is nog maar het begin van de voettocht, ze zullen nog wel een flinke wandeling voor de boeg hebben tot ze op de plek van bestemming zijn. Waar ze precies naartoe gebracht worden weet ze nog niet, wanneer hun trein zal vertrekken weet ze ook nog niet. Het enige dat ze weet is dat ze uiteindelijk ergens in Friesland onderdak zullen krijgen.
Daar ziet ze Ria al aankomen, de wandelwagen van Jeanne is helemaal volgepropt met dekens, huisraad, een emmer, flesjes en voeding. Trui grinnikt om de wandelende toren, dan wordt haar aandacht opgeslokt door de grote groep evacuées die in de verte aan komt. Het hele dorp loopt met karren, kruiwagens, kinderwagens, koffers, pannen over het pad. Een Duitse auto stuift voorbij, sneeuw wolkt op, er gaat een golf van gevloek door de menigte. Maar de wagen stopt voor de troep en twee militairen stappen uit, ze gebaren dat ze moeten gaan lopen. Langzaam zet iedereen zich in beweging, het lijkt wel een processie, vindt Trui. Alleen dan niet op een heldere voorjaarsdag maar ploeterend door de sneeuw. Ze steken het bruggetje over de rivier over, onder haar kolkt het water, de oevers zijn ijzig. Ze heeft nu al geen gevoel meer in haar voeten en ze zijn nog niet eens bij de rijksweg.
De sneeuw van januari hield onverwacht lang aan, de kou bleef hangen. Ik slaap altijd met mijn raam open en ik slaap het beste als het onder de tien graden is in mijn kamer. Met een dekbed, een deken en een sprei over me heen sliep ik diep en vast, stille donkere nachten met helende slaap. Tot het weer uiteindelijk omsloeg, de regen weer kwam en ik overdag, en daardoor ook 's nachts, worstelde met de gevolgen van mijn schrijverij hier. De rondjes Blankwater waren karig, ingekorte wandelingen, geen zin, het ven overspoelde het pad tussen de wei en de beek en de paden waren zo modderig dat ik er genoeg van had. En ook in mijn slaap zonk ik weg in een moerassige brei van nachtmerries en onrustig gewoel.
Ondertussen toonde zich de lente, heel summier en voorzichtig, tussen de regenbuien door. De knopjes aan de berkentwijgen, alleen zichtbaar voor de oplettende kijker, het schreeuwen van de buizerd, alleen hoorbaar voor de oplettende luisteraar. Mezen die ratelden in de populieren en het riet, met een haast in hun vlucht die ik de hele winter niet gezien had. Maar ook: de witte reiger die mistroostig in de ondergelopen akker stond, het kleine bosje dat veranderd was in een broekland, dat was nog nooit voorgekomen in de achttien jaar dat we hier lopen.
De afgelopen maand ging voorbij met een hoop innerlijke gevechten. Het was niet zo dat ik geen inspiratie had, die was er júist, te veel misschien wel, te overweldigend. Ik weet waar het verhaal naartoe gaat en het opschrijven voelt steeds zwaarder. De stukken die ik in december en begin januari schreef waren zo emotioneel en verdrietig voor me dat ik tijdens het schrijven ervan moest huilen. Nu is huilen op zich niet zo'n probleem, ik beschouw het vaak als een goed teken als mijn eigen schrijvende zoektocht me emotioneert, maar het was meer. Het wroeten in de geschiedenis brak me open, het legde iets bloot. Onder de oppervlakte, in de fundamenten van mijn bestaan, trilde de aarde los, voelde ik hoe mijn wortels zich roerden. En boven de grond, in het dagelijks leven, resoneerde dat. Het zorgde ervoor dat ik ineens niet meer zo goed wist wie ik was, wat ik wilde, oude onzekerheden speelden op en schaamte en pijn, altijd vrij onzichtbaar in het verste hoekje van mijn brein genesteld, werden ineens duidelijk waarneembare metgezellen die hun aandacht luidkeels opeisten. Ik kon even niet verder met schrijven. Het was geen beslissing die ik nam, het gebeurde, het werd voor me besloten. Al wilde ik niets liever dan het verhaal synchroon in de tijd vertellen, met de gebeurtenissen van de evacuatie van eind januari 1945 opgeschreven eind januari 2025. Het mocht niet zo zijn. Alles in me verzette zich. De tijd liep door, ik miste het momentum, vervloekte mezelf. Maar het was zoals het was.
Schrijver, beeldend kunstenaar. Lino- en houtsnede, illustratie.
VOORLAND (Ambo|Anthos, 2016)
SLOT (Gloude, 2020)
HET LIED VAN DE SPREEUW (Ploegsma, 2021)
DIT GAAT NOOIT VOORBIJ (Ploegsma, 2024)
www.instagram.com/octaviewolters
www.facebook.com/octaviewolters
Published author and linocut printmaker from The Netherlands.
EXPOSITIES en etalages:
* 2024: van 31/1-25/2: ETALAGE BOEKHANDEL VAN PIERE, EINDHOVEN
* 2024: vanaf 31 januari: ETALAGE PAAGMAN FRED, DEN HAAG
* 2024: vanaf februari: ETALAGE PAAGMAN DELFT
*2024: vanaf april: ETALAGE PAAGMAN GOUDA
* 2024: februari/maart: EXPO LIVIUS, TILBURG
* 2024: vanaf 12 februari: ETALAGE DE AMSTERDAMSE BOEKHANDEL
* 2024: 2 februari-14 april: EXPOSITIE GALLERY UNTITLED, ROTTERDAM
* 2024: maart/april: EXPO BOEKHANDEL BOOMKER, HAREN (GR)
* 2024: 14 maart - eind april: EXPO BOEKHANDEL VEENENDAAL, AMERSFOORT
* 2024: maart/april: EXPO BOEKHANDEL DE VRIES VAN STOCKUM, HAARLEM
* 2024: april/mei: EXPO BOEKHANDEL PEZZI PAZZI WEESP
* 2024: 16 maart: INTERVIEW&SIGNEREN, DEURENBERG, KERKRADE 15.20 u
* 2024: 6-28 april: EXPOSITIE BOEKHANDEL KRINGS, SITTARD
* 2024: 13 april-11 mei: ETALAGE BOEKHANDEL WAGNER, SASSENHEIM
* 2024: 13 april-11 mei: ETALAGE BOEKHANDEL IJBURG, AMSTERDAM
*2024: vanaf 23 MAART: ETALAGE BOEKHANDEL TINY STORIES, KORTRIJK (B)
*2024: vanaf 23 MAART: ETALAGE BOEKHANDEL WALRY, GENT (B)
* 2024: 9 januari-28 april:VOGELVREUGD, VALKHOFMUSEUM NIJMEGEN
* 2024: 27 maart-1 april: KUNSTRAI AMSTERDAM
* 2024: 9-12 mei: ART ON PAPER AMSTERDAM
* 2024: 30 sept-11 nov: BOEKHANDEL DE DRUKKERIJ, MIDDELBURG
//Vragen? Je kunt me mailen op octaviewolters@gmail.com//
DE WEBSHOP IS OPEN
MEER INFO VIA octaviewolters.nl/webshop