De aardappelakker is alweer een poos geleden omgeploegd en inmiddels komt de mosterd flink op. Als ik een plantje pluk valt me op hoe dik de steel is, maar hij breekt vlot, met een knapperig geluid. De binnenkant is helemaal hol, als fluitenkruid. De helling achter het veld is niet meer oranje maar grijs. De bladeren zijn zo goed als allemaal gevallen en het loof schijnt dor en vaal. Nu zie je wel weer goed dat het een heuvel is, die is in de zomer zo goed als aan het zicht onttrokken. Halverwege het mosterdveld slaan we linksaf, dat wil de hond graag. Het is haar favoriete route, ik snap dat wel. Ze springt met grote sprongen door het hoge gras. Ik inspecteer ondertussen de dassenburcht in aanbouw maar volgens mij hebben de dassen een andere plek gekozen. Er zijn geen nieuwe sporen, het hol is verlaten.
Sinds we in ons huidige huis wonen, bijna twee jaar nu, zoek ik naar rust. In ons vorige huis woonden we zeventien jaar, elk geluid, elke hoek, elke drempel, ik kende het van binnen en van buiten. Het paste om me heen als een schil om een sinaasappel. Het huis was mijn tweede vel en ik was me er amper bewust van mijn lichaam. Ik stel het me voor alsof mijn geest er vrij rond kon zweven. Twee jaar staat in geen verhouding tot zeventien jaar en die staat heb ik in dit huis nog niet bereikt. Ik ruik de geuren nog, ze zijn nog niet van mij, ik hoor het tikken van de verwarming, het zijn nog nieuwe geluiden, niet in me geïntegreerd. Het is niet erg, maar er is nog geen rust.
'Ik ben uit mijn atelier gegroeid,' zucht ik tegen W.
Mijn atelier is prachtig, ideaal ook, de reden dat we dit huis kochten. Het zit in ons huis maar wel met een aparte ingang, meteen aan de weg. Naast een flinke werkruimte, een afgescheiden ruimte voor mijn drukpers, zitten er twee mooie voorraadkamers bij die we de warehouses noemen.
W grinnikt.
Dat had hij natuurlijk al een tijdje gezien. Ik ben als een vis die groter groeit naarmate je hem in een grotere vijver uitzet: hoe meer ruimte ik heb, hoe meer mijn creatieve werk uitdijt en zich ontwikkelt. Mijn grote houten objecten moet ik buiten zagen omdat er binnen geen plek meer is, en de opslag is ingewikkeld, ik weet niet meer waar ik het moet laten allemaal.
'Ik heb eens zitten denken...' vervolg ik, 'misschien moet ik een nieuw atelier zoeken. Dan kan ik écht groot gaan werken.'
'Oja?' vraagt W. Hij laat zijn telefoon zakken. Dit is spannende nieuwe informatie. 'Waar dacht je dan aan?'
Hij kent me langer dan vandaag. Hij weet dat ik hier waarschijnlijk al een tijdje op heb zitten broeden.
'Misschien kan ik een grote loods zoeken, of laten bouwen. Ergens.'
W fronst zijn wenkbrauwen. 'Ergens?'
'Nou ja, bij Blankwater eigenlijk,' zeg ik. 'Dat ik elke dag vanuit mijn atelier de velden in kan, dat ik er middenin zit.'
W begint te lachen.
'Fantastisch plan.'
Ik knik tevreden. Ik zie het helemaal voor me, een flinke loods, helemaal vol zaagmachines, verf, alles waar ik dolgelukkog van word. En bij Blankwater. Dat zou toch prachtig zijn?
Toch knaagt er iets in me. Ik zou natuurlijk prima tevreden kunnen zijn met het mooie atelier dat ik heb. Het is echt wel te doen, met een beetje proppen en inschikken lukt het echt wel best als ik zou willen. Ik vraag me af of het mijn expansieve geest is die altijd maar zoekt naar meer en groter of dat er iets anders aan de hand is. Zoek ik misschien ook hierin een vluchtweg? Weg uit dat huis waarin mijn fysiek nog elke dag zo aanwezig is, naar een plek waar ik niet meer ben dan geest en lucht: Blankwater.
Ik had al heel vaak geprobeerd om riet af te drukken, het groeit in grote bossen langs het moeras, maar steeds lukte het niet. De bladeren werden te zwaar van de inkt en gingen slap hangen, de pluim idem. Maar nu is al het vocht uit het gewas getrokken, de bladeren steken star naar buiten, net papier eigenijk, het inrollen gaat ineens gemakkelijk. Ik verheug me erop dat het straks gaat vriezen, er is weinig waar ik zoveel van houd als rietstengels die oprijzen uit het ijs, de kleurencombinatie van het gele riet en het blauwgrijze ijs, het geluid van de koude wind die door de pluimen ruist.
'Was het leuk in Wiesbaden?' vragen mensen om me heen.
'Ja, heel leuk,' antwoord ik dan.
En dat was ook zo, ik heb genoten van de ontmoetingen met mijn uitgevers, met de eigenaar van de boekwinkel/galerie, met Gert, die muzikant die mijn teksten voordroeg onder begeleiding van zijn handpan, zo mooi was dat. Van de gesprekken met mensen die hun boek kwamen laten signeren, de wandeling door de stad met W, samen een stuk taart eten in de Konditorei. Maar er zat ook een donker randje aan het bezoek. Mijn angst is heel goed in toom te houden als ik thuis ben, als het leven voorspelbaar is, als ik mijn vaste ritme heb en weet wat er gaat komen. Op het moment dat ik op reis ben, ver van huis, voel ik me vrijwel altijd verloren. Mijn hoofd wordt onrustig, ik moet mijn best doen om mijn paniek te beteugelen, ik zie ineens overal gevaar. Zelfs in het kleinste, onbenulligste hoekje zit een enorme dreiging.
Ik heb er lang over nagedacht wat het precies is, wat die dreiging inhoudt. In de auto op de terugweg reden we verkeerd. De navigatie mopperde op ons, we moesten linksaf, tot twee keer toe, maar het was donker, we waren moe, we kenden de weg niet, al die smalle Duitse straten leken op elkaar. Uiteindelijk misten we de toerit naar de snelweg en moesten we eindeloos via binnenwegen naar de volgende rijden. De weg was nauwelijks verlicht en leidde heuvelop, dat voelde ik, haarspeldbochten, het motregende, was mistig, we moesten hoog in het Taunusgebergte zitten. Daarna daaldden we, reden in het Aardal, in onderscheidde een bruggetje en een rivier, witte huizen, een hotel. Ik was nerveus, het onheil leek om iedere bocht te liggen, het duurde eindeloos, nog steeds zagen we geen enkele aanwijzing dat er een snelweg in de buurt was. Snel checkte ik of ik de navigatie wel goed had ingesteld maar daar was niks mis mee. We zaten echt op de goede weg. Het was een kwestie van doorrijden, meer niet.
Ik haalde diep adem. Wat was het waar ik bang voor was? Dit was het uitgelezen moment om mijn angst uit te pluizen, nu ik er zo middenin zat. Geen verzachtende omstandigheden, niet achteraf, maar nu.
Terwijl we door het donkere Duitse land dwaalden, W rustig aan het stuur, ging ik de opties langs.
Ik was bang dat we zouden stranden. Autopech, midden op een godvergeten heuvel, in de regen.
Ik was bang dat we niet thuis zouden komen.
Ik was bang dat we aangereden zouden worden. De paniek, de pijn, de auto een wrak, bloed, misschien wel dood.
Was ik bang dat we zouden sterven?
Ik dompelde mezelf nog iets dieper in de angst, welk gevoel overheerste mijn hele wezen?
Ik wilde hier niet zijn, ik wilde weg, ik wilde de paniek niet, de dreiging niet, het enige dat ik wilde was vluchten. Vluchten naar een plek waar ik kon zijn zonder continu eraan herinnerd te worden dat ik en mijn lichaam er vreemd waren. Ik zocht naar een plek waar mijn lichaam kon zijn zonder continu de begrenzing te voelen van de locatie.
De beek is leeggetrokken door een grote machine van het waterschap. Dat moet, zo kan hij niet dichtslibben en voor problemen zorgen in de komende winter. Maar ik vind het maar niks. De wallen zijn grof afgeschraapt, alle begroeiing is in de berm naast het pad gekwakt, in alles voel ik de liefdeloosheid. Mechanisch en snel, kostenbesparend. De beek doet me nu nog het meeste denken aan een aangereden dier op de snelweg, de ingewanden eruit, niemand die zich erom bekommert. In de smurrie die op de oevers ligt zoek ik of ik nog dingen vind die ik kan afdrukken maar alles is vies en het stinkt. Het enige dat ik meeneem is een populierentakje, vanwege zijn mooie kromming. Als ik hem afdruk verbaas ik me over het resultaat. Het is net een sterrenbeeld.
Gisteren was ik in Wiesbaden. Mijn eerste grote buitenlandse expositie werd geopend, ik was al vroeg op pad om te gaan inrichten en om alles voor te bereiden. Het was een bijzondere dag, en omdat we in de middag wat tijd over hadden besloten W en ik de stad te gaan verkennen. Wiesbaden bleek een prachtig historisch centrum te hebben. We genoten van de typisch Duitse kerstafdeling in de Galeria, slenterden over de markt met de uit rood baksteen opgetrokken kerk, slopen even naar binnen om te kijken. Een wonderlijke tegenstelling, hoewel de kerk sober was ingericht, veel soberder dan ik gewend ben, voelde het interieur overweldigend. Als thuis.
'Gek eigenlijk, hoe een kerk altijd warm voelt,' zeg ik tegen W. 'Ook al is het er steenkoud.'
Na de officiele opening van de expositie praten we na met een glaasje wijn. In de expositieruimte is het rustig, langzaamaan zijn alle gasten naar huis vertrokken, alleen mijn Duitse uitgeefsters zijn er nog en een bevriend kunstenares. We bespreken de toestand van de wereld en komen te spreken over het Duitse verleden. Morgen is het 9 november, een beladen dag in Duitsland, vertellen ze. Het is de datum van het vallen van de muur maar ook van de Kristallnacht. Ik zie iets veranderen in hun houding als ze erover praten, de oorlog, de Jodenvervolging. Ik heb dat vaker gezien, daarom valt het me op. Hoe ze zich haasten om het te veroordelen, hoezeer ze hun afschuw uitspreken, hoe luid ook. Hoe hun ogen naar ons, de Nederlanders, schieten, of we ons wel bewust ervan zijn hoezeer ze het daderschap van hun volk verwerpen. De schuld zit diep, tachtig jaar later nog, in een generatie die nooit iets fout heeft gedaan.
Ik geloof dat het maar weinig hoeft te schelen, een vleugelslag van een vlinder, of je positie wijzigt van slachtoffer in dader, of vice versa. Maar ik geloof ook dat het een privilege is dat ik dit kan denken. Dat ik de gratie van nuance kan opbrengen. In diepe pijn, in intens slachtofferschap, in het zwartste verdriet is nuance een schaars goed.
De wilde peen is uitgebloeid maar dor vind ik deze bloemen misschien nog wel mooier dan in volle bloei. Peen sluit iedere avond haar schermen om dan bij zonsopgang weer open te gaan. Ik heb een zwak voor bloemen die dat doen, het lijkt alsof ze gaan slapen, dat geeft ze iets menselijks. Bij het verdorren sluit de peen voor eeuwig zijn scherm. De armpjes buigen naar het binnenste, als een bolletje, zo valt ze in slaap, en wordt dan nooit meer wakker. Misschien is dat wel wat het mysterie van de dood is, een naar de kern keren, een eeuwig dromen in de diepste binnenwereld.
Er staan al twee plantenpotten op het graf, een van mijn ouders, een van mijn tante, naar ik aanneem. Geen derde, mijn oom, peetoom, is gestorven. In hetzelfde jaar als mijn oma, 2013. Oma in april, mijn oom in augustus. Ik heb gedachten rondom zijn dood. Maar daar schrijf ik later nog wel eens over. Hij was een topadvocaat maar wel een eenzame. Een graf heeft hij niet, we cremeerden hem en strooiden zijn as uit in zijn geliefde rivier, de Rijn, ver van de plek waar hij geboren werd en opgroeide.
Ik zet mijn gele bolchrysant naast de andere bloemen, ondanks dat er nu drie verse potten staan doet het graf wat vervallen aan. De dekplaat aan de voorzijde wijkt een beetje, W zet de punt van zijn schoen erop, het zakt meteen een stuk omlaag waardoor de holte eronder zichtbaar wordt. Ik huiver. Ik wil niet denken aan het grote, zwarte gat onder de zerk. Het opent de gedachten aan wat er nog over is van de twee lichamen die hier liggen. Ik hoef niet zozeer geconfronteerd te worden met al die fysieke concreetheid. Liever denk ik aan de verhalen die hier zweven, de geschiedenis, de liefde. Aan al het overstijgende, aan wat we niet kunnen zien maar misschien wel voelen. Ik kijk omhoog, de beuk waarvan ik vroeger de takken verzamelde staat er nog. Hij is flink maar niet dik, misschien had ik hem groter verwacht. De ligusterhaag achter het graf is kalend en ik kan het klooster dat erachter ligt goed zien. Daar weer achter ligt het moeras, het eeuwige moeras. Waar misschien al wel in geen duizend jaar een mens zijn voetstappen heeft gezet. Zeven bronnen voeden het, maar dat kun je niet zien, dat moet je weten. De bronnen monden uit de hoge hellingen die als een grote boog om het moeras liggen. Niemand waagt het om de steile schuinte af te dalen en verstrikt te raken in de bodemloze modder.
De phacelia drukte ik al een tijd geleden af maar ik had veel moeite om hem te determineren. Dus de print hing als een grote anonieme onbekende op mijn wand, en elke keer als ik er langs liep voelde ik me kribbig worden dat het me nog niet gelukt was om de naam op te zoeken. Maar vanochtend kreeg ik een ingeving, omdat ik hem had gevonden op het veld waar de boer groenbemesters en bijenmengsel had gezaaid besloot ik daarop te gaan zoeken. Zo vond ik hem vrijwel meteen. Inmiddels is er geen phacelia meer te vinden op Blankwater, het veld is omgeploegd. Grote brokken glanzende klei liggen er nu braak. Ik laaf me eraan, ik houd van de geur van omgeploegde grond, de kleur, de textuur. Zoveel als ik van de dieren, planten en gewassen van Blankwater houd, zoveel houd ik ook van de grond.
Ik nies me suf, met mijn bolchrysant op schoot. Hij is zo groot dat ik er nauwelijk overheen kan kijken. Op het plein voor de oude basiliek trek ik voorzichtig het plastic van de pot, gooi het in een prullenbak.
'We lopen wel even zo,' wijs ik naar W, die de route langs de weg naar het kerhof wil volgen.
De weg die ik het liefste loop is het smalle pad dat langs de kerktrappen oploopt, een geasfalteerde weg waar een auto net kan rijden. Het ligt een beetje verscholen, als een holle weg, tussen twee taluds in. Eenmaal bovenop de kerkheuvel sta ik achter de de kapel, op het hooggelegen kerkhof, het uitzicht over de velden is hier adembenemend. Dit is misschien wel de mooiste plek op aarde. Mooier dan Blankwater, ja, al klinkt dat wat gek. Zoals dat gaat met schoonheid, een mens moet er niet te veel van binnenkrijgen. En bovendien is het niet zelden dat aan de schoonheid iets kleeft.
Via de trappen aan de noordkant loop ik omlaag, langs het huis van de koster. Mijn grootouders liggen begraven op het lage kerkhof. Ik voel me wat ongemakkelijk, mijn wandelschoenen, onder mijn lange jas stiekem mijn kluskleren, we zijn de keuken aan het betegelen. Maar er is niemand. Niemand ziet me.
Schrijver, beeldend kunstenaar. Lino- en houtsnede, illustratie.
VOORLAND (Ambo|Anthos, 2016)
SLOT (Gloude, 2020)
HET LIED VAN DE SPREEUW (Ploegsma, 2021)
DIT GAAT NOOIT VOORBIJ (Ploegsma, 2024)
www.instagram.com/octaviewolters
www.facebook.com/octaviewolters
Published author and linocut printmaker from The Netherlands.
EXPOSITIES en etalages:
* 2024: van 31/1-25/2: ETALAGE BOEKHANDEL VAN PIERE, EINDHOVEN
* 2024: vanaf 31 januari: ETALAGE PAAGMAN FRED, DEN HAAG
* 2024: vanaf februari: ETALAGE PAAGMAN DELFT
*2024: vanaf april: ETALAGE PAAGMAN GOUDA
* 2024: februari/maart: EXPO LIVIUS, TILBURG
* 2024: vanaf 12 februari: ETALAGE DE AMSTERDAMSE BOEKHANDEL
* 2024: 2 februari-14 april: EXPOSITIE GALLERY UNTITLED, ROTTERDAM
* 2024: maart/april: EXPO BOEKHANDEL BOOMKER, HAREN (GR)
* 2024: 14 maart - eind april: EXPO BOEKHANDEL VEENENDAAL, AMERSFOORT
* 2024: maart/april: EXPO BOEKHANDEL DE VRIES VAN STOCKUM, HAARLEM
* 2024: april/mei: EXPO BOEKHANDEL PEZZI PAZZI WEESP
* 2024: 16 maart: INTERVIEW&SIGNEREN, DEURENBERG, KERKRADE 15.20 u
* 2024: 6-28 april: EXPOSITIE BOEKHANDEL KRINGS, SITTARD
* 2024: 13 april-11 mei: ETALAGE BOEKHANDEL WAGNER, SASSENHEIM
* 2024: 13 april-11 mei: ETALAGE BOEKHANDEL IJBURG, AMSTERDAM
*2024: vanaf 23 MAART: ETALAGE BOEKHANDEL TINY STORIES, KORTRIJK (B)
*2024: vanaf 23 MAART: ETALAGE BOEKHANDEL WALRY, GENT (B)
* 2024: 9 januari-28 april:VOGELVREUGD, VALKHOFMUSEUM NIJMEGEN
* 2024: 27 maart-1 april: KUNSTRAI AMSTERDAM
* 2024: 9-12 mei: ART ON PAPER AMSTERDAM
* 2024: 30 sept-11 nov: BOEKHANDEL DE DRUKKERIJ, MIDDELBURG
//Vragen? Je kunt me mailen op octaviewolters@gmail.com//
DE WEBSHOP IS OPEN
MEER INFO VIA octaviewolters.nl/webshop